Het ochtendritueel duurde gevoelsmatig te lang. De drang om te gaan rijden was groot. Death Valley lonkte. Dus snel inladen en rijden.
Net na het uitrijden van Lone Pine verlieten we highway 395 om naar het oosten te rijden via de 136, die later overgaat in de 190.
We passeerden enkele gehuchten. Meer dan een verzameling woonwagens was het soms niet. We vragen ons af wie zo in de woestijn wil wonen.
Op de 190 kregen we al wat mooie vergezichten te zien.
De eerste stop in Death Valley was Stovepipe Wells. Dat was vooral voor een sanitaire stop.
Echt actief werden we tijdens de stop bij de Mesquite Flat San Dunes. Deze duiken opeens op in de rotsachtige vlakte.
De warmte was in de duinen goed voelbaar. Eigenlijk had de korte broek uit de koffer getrokken moeten worden.
Een stuk verder kwamen we langs Furnace Creek. Daar hadden wij niet zoveel mee, behalve dat we daar rechtsaf moesten naar Badwater. De snoeihete zoutvlakte en het laagste punt van de VS.
Terug in de auto bleek de temperatuur inmiddels te zijn opgelopen tot 92 graden Fahrenheit, ruim 33 graden Celsius! En dat in het voorjaar…
Van Badwater terug naar Furnace Creek namen we de artists drive, een kronkelend, smal weggetje. Vader kon zich vergapen aan de verschillende kleuren rotsen en de bochten. En dochter kon proberen wat bij te slapen.
Na Death Valley was het doorrijden naar Las Vegas. De wegen werden rechter en het landschap meer van hetzelfde. Weer beloofden de borden wilde paarden, maar weer hebben we ze niet gezien.
Onderweg zagen we wel de borden naar Red Rock Canyon. Die bezoeken we misschien overmorgen. Nu gingen we rechtstreeks naar Mandalay Bay.
Na de stilte van de woestijn is de kakofonie van het casino desoriënterend. We hebben helaas geen uitzicht op de strip, maar het blijft bijzonder.